zondag 17 januari 2010


Van alle kwaad waar het in deze [fantastische] literatuur om draait, is de waanzin de kern. Veel van deze verhalen spelen zich af op de rand van de krankzinnigheid - een ziekte die in de Middeleeuwen aan het werk van duivels werd toegeschreven. De fantastische vertelling is een afdaling in de hel gebleven waarbij de lezer schimmen ontmoet. Geestesziek of niet, de romantische verteller worstelt met een identiteitsprobleem: bij zijn personages is de eenheid van de persoonlijkheid danig verstoord.

2 opmerkingen:

Zeno zei

De afgrond van het ik, en ook wel de demonische-antigoddelijke afgrond, speelt dus een rol in de literatuur rond 1800. De metaforische uitdrukking dat iemand 'neerstort' uit een emotionele positie van hoogmoed of uit te hooggespannen verwachtingen, wordt in de literatuur aan het einde van de achttiende eeuw steeds meer letterlijk toegepast. Vooral in de Engelse gothic novels krijgt de val in de diepte een verrassende letterlijkheid. De helden worden vaak naar beneden geslingerd: van rotsen, van torens of in gaten en afgronden, die plotseling in de bodem opduiken.

Zeno zei

Er is een ontwikkeling van het afgrondmotief met name in de Duitse en Engelse griezelromans. Enkele voorbeelden waaruit de grote aandacht voor de diepte in de literatuur blijkt zijn: William Beckford, E.T.A. Hoffmann en Matthew Lewis .De laatste heeft The Monk (1796) geschreven, waar Hoffmann zich door heeft laten beïnvloeden bij het schrijven van zijn roman Die Elixiere des Teufels (1815-16). Ook bij Lewis zien we een fascinatie voor de diepte; in The Monk wordt de monnik Ambrosio aan het eind van een hoge rots van de Sierra Morena de diepte in geslingerd.
Antonin Artaud maakte een bewerking van Lewis’roman.